
Jurisprudentie
BI1697
Datum uitspraak2009-01-15
Datum gepubliceerd2009-04-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers08/2068 WOW44
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-04-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers08/2068 WOW44
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Bij gebreke aan een goede ruimtelijke onderbouwing van het project komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder niet bevoegd was om vrijstelling van het geldende bestemmingsplan te verlenen. Verweerder heeft geen aanknopingspunten geboden op grond waarvan de voorzieningenrechter tot het oordeel zou kunnen komen dat dit bevoegdheidsgebrek kan worden geheeld in het kader van de bezwaarprocedure. Reeds daarom bestaat aanleiding het bestreden besluit te schorsen.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 08/2068 WOW44
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoekers]
te [plaats],
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland
verweerder.
Woningstichting Bergh,
derde-partij.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 30 september 2008, verzonden op 13 oktober 2008, waarbij verweerder aan de derde-partij vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een reguliere bouwvergunning eerste fase heeft verleend.
2. Procesverloop
Verzoekers hebben bij brief van 18 november 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van 19 november 2008 hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 januari 2009, waar van verzoekers E.M.T. Geurts is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door N.T.W.M. Horstik en L.M.M.J. Meuleman. Namens de derde-partij is verschenen F.L.J.M. Spanjers.
3. Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Vergunninghouder is niet in het bezit van een reguliere bouwvergunning tweede fase en kan derhalve niet starten met de bouwwerkzaamheden, aldus verweerder. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
Degene die bezwaren heeft tegen een verleende bouwvergunning eerste fase, heeft er belang bij om te bewerkstelligen dat de besluitvorming die leidt tot de bouwvergunning tweede fase wordt opgeschort. Op die manier kan hij voorkomen dat een bouwtitel ontstaat voor een door hem bestreden bouwplan en wordt het risico weggenomen dat hij (achteraf bezien) onnodig in procedures betreffende de bouwvergunning tweede fase wordt betrokken. Tot het bewerkstelligen van die opschorting heeft de wetgever in artikel 56b, eerste lid, van de Woningwet expliciet de mogelijkheid geboden, mits een verzoek tot schorsing van de bouwvergunning eerste fase wordt gedaan gedurende de termijn waarbinnen tegen dat besluit bezwaar kan worden gemaakt en op dat verzoek positief is beslist.
Nu aan verzoekers voor het indienen van een schorsingsverzoek - waaraan bij toewijzing
daarvan de in artikel 56b van de Woningwet bepaalde aanhouding is verbonden - slechts een
beperkte periode ter beschikking staat, moet hun belang bij het indienen van het
schorsingsverzoek als spoedeisend worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens ambtshalve gesteld voor de vraag of verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om vrijstelling voor het bouwplan te verlenen met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Daaromtrent overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Het bouwplan voorziet in de realisatie van zes grondgebonden levensloopbestendige woningen op het perceel Barlhezestraat te Stokkum, kadastraal bekend gemeente ‘s-Heerenberg, [kadstraal nummer] (ged.). Het projectterrein betreft een grasveld met een oppervlakte van circa 1000 m2 dat door de jeugd wordt gebruikt als speelveld.
Ten tijde van de bouwaanvraag was voor dit perceel het bestemmingsplan “Barlheeze 1989” van kracht. Op grond daarvan had het perceel de bestemming “Gaarde”. Vast staat en niet in geschil is dat het bouwplan met deze bestemming in strijd is. Verweerder heeft in verband daarmee toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO. De vereiste ruimtelijke onderbouwing van het project wordt gevormd door de rapportage “Ruimtelijke onderbouwing Barlhezestraat te Stokkum” van 5 november 2007. In die rapportage wordt verwezen naar het ontwerpbestemmingsplan “Kernen 2005”.
Vast staat dat laatstgenoemd bestemmingsplan inmiddels in werking is getreden en onherroepelijk is geworden. De naam van het plan is gewijzigd in “Kernen 2007”. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dient het onderhavige bouwplan bij de beslissing op bezwaar te worden getoetst aan dat bestemmingsplan.
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat het bouwplan evenzeer in strijd is met het bestemmingsplan “Kernen 2007”, dit in verband met de diepte van de woningen. Hiervoor kan volgens verweerder evenwel vrijstelling worden verleend. Aan die vrijstelling kan de hiervoor genoemde ruimtelijke onderbouwing ten grondslag worden gelegd, aldus verweerder.
De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin niet. Ingevolge artikel 19, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 19, eerste lid, van de WRO wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied. Nu de ruimtelijke onderbouwing hieraan niet voldoet, komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat deze ondeugdelijk is. Bij gebreke aan een goede ruimtelijke onderbouwing van het project komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder niet bevoegd was om vrijstelling van het geldende bestemmingsplan te verlenen.
Verweerder heeft geen aanknopingspunten geboden (bijvoorbeeld in de vorm van een aanvullende ruimtelijke onderbouwing) op grond waarvan de voorzieningenrechter tot het oordeel zou kunnen komen dat dit bevoegdheidsgebrek kan worden geheeld in het kader van de bezwaarprocedure. Reeds daarom bestaat aanleiding het bestreden besluit te schorsen.
Niet is gebleken dat verzoekers proceskosten hebben gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de gemeente Montferland het betaalde griffierecht van € 145,00 aan verzoekers vergoedt.
Aldus gegeven door mr. drs. J.H. van Breda en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.